Lang geleden in de straten van het oude Gent, heerste er onrust en verdriet onder de inwoners. Een rijke elite leefde in pracht en praal, terwijl de arme ambachtslieden nauwelijks genoeg hadden om te overleven. Terwijl de rijken feest vierden in de gouden zalen van het Gravensteen, was er voor de hardwerkende mensen enkel armoede en kou.
Op een donkere, maanloze nacht, toen de stad stil en verlaten leek, verscheen er een immense draak boven de stad. Zijn schubben glansden als vloeibaar goud, maar zijn ogen stonden vol verdriet. Hij zag hoe de mensen leden en voelde hun wanhoop diep in zijn drakenhart. Zo groot was zijn medelijden dat hij begon te huilen, en uit zijn ogen stroomden vurige, glinsterende tranen. Overal waar ze landden, spatten ze uiteen in boeketten van vuurbloemen.
De Drakentranen verlichtten de hele stad met hun adembenemende schoonheid, en elkeen die ze zag, werd tot in zijn ziel geraakt. Ook de rijken, die de gloed hadden opgemerkt en de straten waren opgelopen, werden door de Drakentranen bekeerd en zagen voor het eerst dat geluk een recht is van iedere mens.
De draak landde op het Belfort en daar bleef hij zeven maanden en zeven dagen zitten om toe te zien hoe de elite hun rijkdom verdeelde over alle inwoners van Gent. De tranen van de draak bekoelden hierdoor, en vielen als gitzwarte druppels neer aan de voet van het Belfort, waar ze als lava samenvloeiden en tot een rots versteenden.
Nu, vele eeuwen later, werd deze rots teruggevonden en wonder boven wonder blijkt het zwarte, luchtige gesteente nog steeds de magie van de draak te bevatten. Zo kunnen wij de Drakentranen opnieuw ontsteken en ons in stille verbinding verwonderen over hun fabelachtige vonkenspel…